Instellingswet Productschappen en Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten
Wet van 30 september 1954, houdende instelling van productschappen en een hoofdproductschap voor akkerbouwproducten
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is overeenkomstig het door de Sociaal-Economische Raad op 20 Februari 1953 uit eigen beweging en het door die Raad op 31 Maart 1954 op verzoek van Onze Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie daartoe uitgebrachte advies over te gaan tot instelling van productschappen als bedoeld in de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22, sedert gewijzigd), alsmede, met toepassing van de artikelen 159-161 der Grondwet, van een hoofdproductschap, voor ondernemingen op het gebied van de teelt van, de be- en verwerking van en de handel in akkerbouwproducten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Eerste hoofdstuk De productschappen voor akkerbouwproducten
Artikel 1
1
Er is een Productschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten.
2
Het productschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.
Artikel 2
1
Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin:
de teelt wordt uitgeoefend van granen, landbouwpeulvruchten, fijne of oliehoudende zaden, boekweit, hop of cichorei- of witlofwortels;
een of meer van de volgende producten worden be- of verwerkt tot producten - met uitzondering van gedistilleerde dranken en azijn -, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijke consumptie kunnen dienen:
granen, landbouwpeulvruchten, welke niet in groene toestand zijn geoogst, fijne zaden of boekweit;
hop, cichorei- of witlofwortels;
uitheemse zetmeelrijke producten;
producten, welke uit de eerder bedoelde producten zijn verkregen;
de handel - met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in een of meer van de volgende producten:
granen, landbouwpeulvruchten, welke niet in groene toestand zijn geoogst, fijne of in het binnenland geteelde oliehoudende zaden, of boekweit, met uitzondering van zaaizaden van deze producten;
hop of cichoreiwortels;
uitheemse zetmeelrijke producten;
producten, welke uit de eerderbedoelde producten, met uitzondering van oliehoudende zaden, zijn verkregen en, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijke consumptie kunnen dienen, met uitzondering van gedistilleerde dranken en azijn en, voor wat de binnenlandse handel betreft, van bier.
2
In dit artikel worden onder gedistilleerde dranken verstaan de alcoholhoudende producten, welke, al dan niet na be- of verwerking, kunnen dienen tot menselijke consumptie en waarvoor in geval van ge- of verbruik hier te lande gedistilleerdaccijns verschuldigd is, met uitzondering van spiritus en moutwijn.
Artikel 3
Het bestuur van het Productschap voor Granen, Zaden en Peulvruchten bestaat uit 36 leden. Daarvan worden benoemd:
Artikel 3a
Het bestuur is bevoegd uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.
Artikel 4
1
Er is een Productschap voor Landbouwzaaizaden.
2
Het productschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.
Artikel 5
1
Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin:
landbouwzaaizaden worden geteeld;
de handel - met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in landbouwzaaizaden.
2
In dit artikel worden onder landbouwzaaizaden verstaan alle zaaizaden, met uitzondering van zaaizaden van groentegewassen, specerijgewassen, kruiden, siergewassen en bomen en van voor zaaidoeleinden bestemde specerijzaden.
Artikel 6
In afwijking van artikel 73, vierde lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie (Stb. 1950, K 22, sedert gewijzigd) bedraagt het aantal door organisaties van werknemers te benoemen leden van het bestuur van het Productschap voor Landbouwzaaizaden ten minste zeven tienden en ten hoogste vier vijfden van het door organisaties van ondernemers te benoemen aantal.
Artikel 6a
Het bestuur is bevoegd uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.
Artikel 7
1
Er is een Productschap voor Aardappelen.
2
Het Productschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.
Artikel 8
1
Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin:
aardappelen worden geteeld;
aardappelen of daaruit verkregen producten worden be- of verwerkt tot producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijk voedsel kunnen dienen;
de handel - met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in aardappelen of daaruit verkregen producten, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking tot menselijk voedsel kunnen dienen, met uitzondering van pootaardappelen.
2
Als ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, worden mede aangemerkt de veilingen van de in dat lid bedoelde producten.
Artikel 9
Het bestuur van het Produktschap voor Aardappelen bestaat uit 24 leden. Daarvan worden benoemd:
Artikel 9a
Het bestuur is bevoegd uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.
Artikel 10
1
Er is een Productschap voor Veevoeder.
2
Het productschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.
Artikel 11
1
Het productschap is ingesteld voor de ondernemingen, waarin:
voedergewassen worden geteeld;
veevoeder als afval of bijproduct wordt verkregen;
producten van welke aard ook worden verwerkt tot veevoeder, dan wel veevoeder wordt bewerkt;
veevoeder wordt vervoederd;
de handel - met uitzondering van de aanvoer-, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in veevoeder.
2
In dit artikel wordt onder veevoeder verstaan iedere stof, bestemd om te worden gebruikt als, of te worden verwerkt in voeder voor dieren.
Artikel 12
Het bestuur van het Productschap voor Veevoeder bestaat uit 36 leden. Daarvan worden benoemd:
Artikel 12a
Het bestuur is bevoegd uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.
Artikel 13
In dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 3, 9 en 12, wordt onder handel mede verstaan de werkzaamheid van tussenpersonen.
Artikel 14
1
Aan elk der bij dit hoofdstuk ingestelde productschappen is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:
a
aangelegenheden, verband houdende met het economisch verkeer tussen verschillende stadia van voortbrenging en afzet, waaronder, indien of voorzover dit door Ons is bepaald, de prijzen begrepen zijn;
b
de registratie van de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld;
c
het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige gegevens;
d
de voor de vervulling van de taak van het productschap nodige inzage van boeken en bescheiden en bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen.
2
Als aangelegenheden, bedoeld in het voorgaande lid, onder a, worden niet aangemerkt:
a
de vestiging, uitbreiding en stillegging van ondernemingen;
b
de in- en uitvoer.
3
Verordeningen betreffende de in het eerste lid bedoelde onderwerpen hebben niet betrekking op de aanvoer-, transito- en driehoekshandel.
4
Verordeningen betreffende onderwerpen, als bedoeld in het eerste lid, onder c en d, houden waarborgen in tegen misbruik van de ingevolge die verordeningen te verstrekken gegevens.
Artikel 15
Overtredingen van het bepaalde bij of krachtens een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgestelde verordening kunnen bij de verordening worden aangewezen als strafbare feiten.
Artikel 16
Bij een op grond van artikel 93, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie vastgestelde verordening kan worden bepaald, dat de bij of krachtens die verordening gestelde regelen mede andere dan de in artikel 102, eerste lid, van genoemde wet bedoelde natuurlijke en rechtspersonen binden, voor zover deze handelingen verrichten, die bedrijfsmatig in de ondernemingen, waarvoor het productschap is ingesteld, plegen te worden verricht.
Artikel 17
1
Verordeningen, waarbij krachtens artikel 126, eerste lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie een heffing wordt opgelegd tot een in die verordeningen vermeld ander doel dan dekking van de huishoudelijke uitgaven van het productschap, behoeven, in afwijking van het derde lid van dat artikel, de goedkeuring van Onze betrokken Ministers; zij worden terstond na vaststelling ter kennisneming aan de Sociaal-Economische Raad toegezonden.
2
Tot instelling van een fonds in het belang der bedrijfsgenoten wordt besloten bij verordening. Zodanige verordening behoeft de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.
3
Onze betrokken Ministers kunnen bepalen, dat besluiten tot uitbetalingen ten laste van een fonds in het belang der bedrijfsgenoten hun goedkeuring behoeven.
Tweede hoofdstuk Het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten
Artikel 18
1
Er is een Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten.
2
Het hoofdproductschap heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.
Artikel 19
De wettelijke voorschriften, geldende met betrekking tot de bij het eerste hoofdstuk ingestelde productschappen, zijn, voor zover niet het tegendeel blijkt, mede van toepassing met betrekking tot het hoofdproductschap.
Artikel 20
1
Het hoofdproductschap is ingesteld voor de ondernemingen:
a
waarvoor bij het eerste hoofdstuk een productschap is ingesteld;
b
waarin thee, koffie- of cacaobonen of daaruit verkregen producten worden be- of verwerkt tot producten, welke al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijke consumptie kunnen dienen;
de handel - met uitzondering van de aanvoer, transito- en driehoekshandel - wordt uitgeoefend in thee, koffie- of cacaobonen of daaruit verkregen producten of wijn, welke, al dan niet na verdere be- of verwerking, tot menselijke consumptie kunnen dienen.
2
Als ondernemingen, bedoeld in het eerste lid, onder b, worden mede aangemerkt de veilingen van de daar bedoelde producten.
3
In dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen 21 en 23, wordt onder handel mede verstaan de werkzaamheid van tussenpersonen.
Artikel 21
Het bestuur van het Hoofdproductschap bestaat uit 24 leden. Daarvan worden benoemd:
Artikel 21a
Het bestuur is bevoegd uit zijn midden voor elk lid van het dagelijks bestuur een plaatsvervanger te benoemen.
Artikel 22
1
Het hoofdproductschap heeft organen, commissies genaamd, voor aangelegenheden betreffende:
a
koffie en thee;
b
cacaobonen, cacao en cacaoproducten;
c
wijn;
d
vlas.
2
De leden van de commissies worden benoemd door organisaties van ondernemers en van werknemers, aangewezen door de Sociaal-Economische Raad. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar het oordeel van de Raad representatieve organisaties van de betrokken ondernemers en van de betrokken werknemers, welke verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid zijn.
3
De organisaties zijn bevoegd voor elk lid, dat zij benoemen, tevens een plaatsvervanger te benoemen.
4
De Sociaal-Economische Raad bepaalt het aantal leden, dat elke door hem aangewezen organisatie kan benoemen. De voorzitter van het hoofdproductschap is tevens voorzitter van de commissies. De zittingsperiode van de leden van de commissies valt samen met die van de leden van het bestuur van het hoofdproductschap.
Artikel 23
1
De commissie voor koffie en thee bestaat uit 17 leden. Daarvan worden benoemd:
2
De commissie voor cacaobonen, cacao en cacaoproducten bestaat uit 16 leden. Daarvan worden benoemd:
3
De commissie voor wijn bestaat uit 14 leden. Daarvan worden benoemd:
4
De commissie voor vlas bestaat uit 13 leden. Daarvan worden benoemd:
Artikel 24
1
Aan het hoofdproductschap is overgelaten de regeling of nadere regeling van de navolgende onderwerpen:
a
aangelegenheden, verband houdende met het economisch verkeer tussen verschillende stadia van voortbrenging en afzet - waaronder, indien of voorzover dit door Ons is bepaald, de prijzen begrepen zijn -, waarbij meer dan een der bij het eerste hoofdstuk ingestelde productschappen, dan wel een der bij artikel 22 ingestelde commissies is betrokken;
b
de registratie van de ondernemingen, waarvoor het is ingesteld;
c
het verstrekken van de voor de vervulling van de taak van het hoofdproductschap nodige gegevens;
d
de voor de vervulling van de taak van het hoofdproductschap nodige inzage van boeken en bescheiden en bezichtiging en opneming van bedrijfsmiddelen en voorraden van ondernemingen.
2
Artikel 14, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25
De artikelen 15-17 zijn van overeenkomstige toepassing.
Derde hoofdstuk Verhouding tussen het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten en de productschappen
Artikel 26
1
De organen van een productschap verlenen de bij een verordening van het bestuur van het hoofdproductschap tot uitvoering van die verordening gevorderde medewerking.
2
Met betrekking tot deze medewerking zijn de bepalingen van de Wet op de Bedrijfsorganisatie, geldende met betrekking tot de medewerking, bij een verordening van het bestuur van een productschap tot uitvoering van die verordening gevorderd van de organen van een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap, mede van toepassing.
Artikel 27
Bepalingen in verordeningen van het bestuur van een productschap, welke in strijd zijn met een verordening van het bestuur van het hoofdproductschap, houden van rechtswege op te gelden op het tijdstip, waarop deze strijdigheid ontstaat.
Artikel 28
Het bestuur van een productschap dient het bestuur van het hoofdproductschap desgevraagd van bericht en desgevraagd of uit eigen beweging van raad over alle zaken, het productschap betreffende.
Artikel 29
1
Indien een verordening of een ander besluit van een orgaan van een bij het eerste hoofdstuk ingesteld productschap de goedkeuring van Onze betrokken Ministers, dan wel van de Sociaal-Economische Raad behoeft, wordt dat besluit ter goedkeuring ingediend door tussenkomst van het bestuur van het hoofdproductschap. Dit beslist over de doorzending binnen een maand, nadat het besluit is ingekomen.
2
Het bestuur van het hoofdproductschap kan de doorzending weigeren, indien het besluit naar zijn oordeel strijdig is met de wet of de belangen, waarvan de behartiging bij artikel 19 van deze wet in verband met artikel 71 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie aan dat lichaam is opgedragen. De doorzending wordt niet geweigerd, dan nadat het orgaan, dat het besluit nam, in de gelegenheid is gesteld van zijn zienswijze te doen blijken.
3
De weigering een besluit door te zenden wordt onder opgave van de bij het bestuur van het hoofdproductschap gerezen bedenkingen onverwijld medegedeeld aan het orgaan, dat het besluit nam. Dit kan binnen een maand na de dagtekening der mededeling bij het gezag, welks goedkeuring het besluit behoeft, voorziening vragen.
4
De voorgaande leden zijn niet van toepassing:
a
ten aanzien van een besluit, genomen ter verlening van van het orgaan van het productschap gevorderde medewerking indien het gezag, dat de medewerking heeft gevorderd, zulks heeft bepaald;
b
ten aanzien van een ander besluit, indien het bestuur van het hoofdproductschap zulks bepaalt.
Artikel 30
Het bestuur van het hoofdproductschap stelt een verordening niet vast dan na de besturen van de bij het eerste hoofdstuk ingestelde productschappen en de bij artikel 22 ingestelde commissies, welke naar zijn oordeel daarbij zijn betrokken, in de gelegenheid te hebben gesteld van hun zienswijze te doen blijken.
Vierde hoofdstuk Slotbepalingen
Artikel 31
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter uitvoering van deze wet.
Artikel 32
Voor de toepassing van deze wet en van de artikelen 94, 100, derde lid, en 104, tweede lid, van de Wet op de Bedrijfsorganisatie ten aanzien van de bij het eerste hoofdstuk ingestelde productschappen en het Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten worden als Onze betrokken Ministers aangemerkt Onze Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening en, in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen, Onze Minister van Economische Zaken.
Artikel 33
Deze wet kan worden aangehaald als: Instellingswet Productschappen en Hoofdproductschap voor Akkerbouwproducten.
Artikel 34
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 30 September 1954
juliana
De Minister voor Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie,
a
C. DE BRUIJN.
De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening,
mansholt
De Minister van Economische Zaken,
j
ZIJLSTRA.
Uitgegeven de vijftiende October 1954.
De Minister van Justitie,
l
A. DONKER.